Welkom op de website van afstammelingen van het Indo-Europeesche geslacht Van der Zaiëmsz.
Onder de knoppen van de bovenbalk treft u het volgende aan:
H | Homepage Voorwoord |
0 | Reeks 0 Vanaf Deiokes prins der Meden tot Sigebert koning van Keulen. |
I | Reeks I Vanaf Sigebert koning van Keulen t/m Godert A.G.Ph. baron van der Capellen. |
II | Reeks II Vanaf Lodewijk II de Stamelaar koning der West-Franken (broer van Judith van West-Francië uit Reeks I en van de legendarische Lucretia van West-Francië uit Reeks III) t/m Elsabé van Baer van Slangenburg met aansluiting op Hans C. van der Schuyren uit Reeks I |
III | Reeks III Vanaf de legendarische Lucretia van West-Francië (zuster van Judith van West-Francië uit Reeks I en van Lodewijk II de Stamelaar uit Reeks II) t/m de legendarische Aelbert van Egmont. Na Aelbert van Egmont vervolgt de reeks met Wouter I van Egmont t/m Maria Johanna van Heeckeren met aansluiting op Alexander van der Capellen uit Reeks I. |
IV | Reeks IV Afstammelingen van Godert Alexander Gerard Philip baron van der Capellen en de Inlandse Saiëm. |
V | Geïllustreerde stamreeks van het geslacht van der Zaiëmsz. |
VI | Genealogie van het geslacht van der Capellen. |
VII | Wapentableau van der Capellen, kasteel Ammersoyen. |
VIII | Genealogische wetenswaardigheden. St. Walburgiskerk te Zutphen, het van der Capellenglas, het epitaaf van Gerlach van der Capellen en de grafzerken. Gorssel, het familiegraf in de kerk, het graf van en de beeldengroep voor Johan Derk van der Capellen. |
IX | Huis Vollenhoven, De Bilt. |
X |
Diversen. De eerste drie generaties van het geslacht van der Zaiëmsz. |
Voorwoord
Onze voorvader Godert Alexander Gerard Philip baron van der Capellen heer van Berkenwoude en Agterbroek (Utrecht,
15 december 1778 - De Bilt, 10 april 1848) was getrouwd met Jacoba barones van Tuyll van Serooskerken. Dit huwelijk
bleef kinderloos.
Hij werd in Nederland op 22 september 1814 benoemd tot de 41ste gouverneur-generaal van Nederlands-Indië waarna zijn
beëdiging in januari 1815 plaatsvond.
Voordat Godert van der Capellen naar Indië kon vertrekken moest hij echter eerst naar Wenen om daar op het Congres van
Wenen de Duitse erflanden voor het Huis van Oranje te behouden die bij de Napoleontische reorganisaties verloren waren
gegaan. Het behoud van de Duitse erflanden was volgens Godert van der Capellen een dekmantel voor zijn aanwezigheid in
Wenen. Zelf schrijft hij dat de werkelijke opdracht het ondertekenen was van de akte van toetreding van de soevereine vorst
tot de alliantie van de regeringen van Engeland, Frankrijk en Oostenrijk tegen de vergaande eisen van Pruisen en Rusland.
Eind maart 1815 verliet hij Wenen en al direct bij aankomst in Nederland kreeg hij het bevel zich onmiddellijk naar Brussel te begeven om daar in de functie van secretaris van staat voor de Belgische provincies de ontvangst van de koning voor te
bereiden. Drie maanden later trokken de Fransen onder leiding van de uit Elba teruggekeerde Napoleon over de Sambre en
weer dreigde een Franse bezetting. Zover kwam het echter niet want op 18 juni 1815 werd de definitieve overwinning op
Napoleon in de slag bij Waterloo behaald.
Nu de rust was teruggekeerd werd Godert van der Capellen geconfronteerd met de op handen zijnde stemming over de
Grondwet voor Noord- en Zuid-Nederland. Zoals verwacht werd de Grondwet aanvankelijk verworpen maar het was dankzij een listige interpretatie van de stemmingsuitslag dat koning Willem I kon verklaren dat de Grondwet door de Belgen
was aangenomen.
Bij de interpretatie ging men ervan uit dat de tegenstemmers op religieuze gronden niet serieus genomen hoefden te
worden. Ook de thuisblijvers onder de stemgerechtigden meenden het blijkbaar niet serieus. Uiteindelijk werd van beide
groepen hun stem bij de voorstemmers gerekend. De rechtschapen Godert van der Capellen had het zeer moeilijk met de
wijze waarop deze meerderheid bereikt was met “middelen [....] die onwettig en oneerlijk waren” .
Veel tijd om zich hierover op te winden kreeg hij niet want op 29 oktober 1815, bijna een jaar na zijn benoeming tot
gouverneur-generaal van Nederlands-Indië, kon hij vertrekken naar Batavia [G.A.G.P. baron van der Capellen, gouverneur-
generaal van Nederlands-Indië 1816-1826, De Nederlandsche Leeuw 116 (1999), nr. 11-12 door Drs. A.E. Wassing].
In 1815 was sir Thomas Stamford Raffles (Port Morant, 5 juli 1781 - Highwood, 5 juli 1826) luitenant-gouverneur van
Java en Onderhorigheden. Hij bekleedde dit ambt van 1811 - 1816. Hij bracht vele hervormingen tot stand op het terrein
van justitie en politie, waarbij hij steunde op adviezen van H.W. Muntinghe (Amsterdam, 24 april 1773 - Pekalongan,
24 november 1827), Nederlands koloniaal bewindsman. Muntinghe was o.m. secretaris-generaal onder Daendels en sedert
1809 president van de Hoge Raad van Justitie te Batavia. Toen Raffles na de verovering van Java door de Engelsen als
gouverneur-generaal optrad, werd Muntinghe lid van diens Advisory-Council. Raffles heeft Muntinghe openlijk erkend als
zijn bekwaamste adviseur en heeft hem zelfs als zijn opvolger gezien.
Raffles verlegde het zwaartepunt van het binnenlands bestuur van de inlandse regenten naar de residenten en voerde in
1813 het Landrentestelsel in, een manier van belasting innen, waarbij de inlandse bevolking 2/5 deel van de door haar
verbouwde landbouwproducten of een vergelijkbare geldsom afdroeg aan het koloniale bestuur.
De achterliggende gedachte van het Landrentestelsel was dat de kolonisator als soeverein, eigenaar was van alle grond en dat
zij deze verhuurde aan de bevolking: de landrente werd beschouwd als grondbelasting ofwel ‘huurschat’.
Het Landrentestelsel verving het handelsmonopoliesysteem van gedwongen leveringen, diensten en contingenten dat eerder
door de VOC werd gehanteerd. In het begin werden de dorpshoofden beschouwd als huurders van de grond en moesten zij
de landrente innen bij de boeren en daarna afdragen aan het koloniale bestuur. Maar al na enkele maanden, toen bleek dat
de dorpshoofden misbruik hiervan maakten, werd de landrente direct aan de bevolking opgelegd.
Raffles hoopte door de invoering van deze landrente de sociaal-economische structuur van Indië te nivelleren: de invloed
van de inlandse regenten wilde hij verminderen en de positie van de kleine boeren verbeteren. Alleen in de Preanger
Regentschappen op West-Java waar de koloniale regering een lucratieve koffieteelt dreef en in de bosdistricten werd het
Landrentestelsel niet ingevoerd.
Ten opzichte van de inlandse vorsten deed Raffles zijn gezag krachtig gelden. Hij dempte o.a. in Djokjakarta een oproer
en aan de onafhankelijkheid van de sultanaten Bantam en Ceribon werd een einde gemaakt. In 1816 keerde hij terug naar
Groot-Brittannië om plaats te maken voor John Fendall. Hij publiceerde er in 1817 zijn twee delen omvattende History of
Java. Na in dat jaar tot luitenant-gouverneur van Benkoelen te zijn benoemd, werkte hij de Nederlanders zoveel mogelijk
tegen. In 1819 stichtte hij Singapore dat ondanks Nederlandse protesten als vrijhaven tot grote bloei kwam.
Nadat Nederland in 1824 bij het traktaat van Londen Benkoelen had verworven, keerde Raffles naar Groot-Brittannië terug.
In 1816 werd John Fendall (Londen, 9 oktober 1762 - Calcutta, 1825), ook bekend als “John of Java and Bengal” als
opvolger van Raffles benoemd tot luitenant-gouverneur van Java, een van de grote Indische Sunda eilanden dat de Engelsen
in 1811 onder Raffles op de Nederlanders hadden veroverd. Java maakte in die tijd deel uit van het Napoleontische keizerrijk. Vrijwel onmiddellijk hierna verscheen een Nederlandse vloot op de rede van Batavia onder Godert van der Capellen
om Java en de rest van Indië uit naam van koning Willem I terug te eisen omdat op 13 augustus 1814 Groot-Brittannië en
Nederland het Verdrag van Londen hadden gesloten dat de teruggave regelde van de Nederlandse koloniën die tijdens de Napoleontische oorlogen grotendeels in Engelse handen waren gekomen. De ondertekenaars van dit verdrag waren Henry
Robert Stewart burggraaf van Castlereagh en Hendrik Fagel.
Dit verdrag van 1814 herstelde dus de status quo van 1803. Groot-Brittannië gaf Nederland al zijn koloniën terug behalve
Berbice, Essequibo en Demerara in de West en de Kaapkolonie in Afrika. Omdat Ceylon in 1802 en dus al vóór 1803 in
Britse handen was gevallen, bleef dit eiland ook onder Engels bewind.
De teruggave van Java en de rest van Indië verliep niet vlekkeloos. De onoverzichtelijke situatie in de Indische Archipel was
hiervan de oorzaak. Grote delen van dat wingewest waren door westerlingen nog niet in kaart gebracht. Dit gold in het
bijzonder voor het westelijk gedeelte van Nederlands-Indië dat nu net het grensgebied vormde tussen de Nederlandse en de
Britse invloedssferen.
Feit is dat de twee regeringen het verdrag sloten echter wat de ambtenaren ervan dachten die ter plaatse de bepalingen
moesten uitvoeren, was een heel andere zaak. Aan Britse zijde waren die ambtenaren nog gebonden aan de British East
India Company die overigens wel onder overheidsgezag stond. Toch waren deze functionarissen geen voorstander van de
teruggave en hun medewerking verliep verre van soepel. De ontsnapping van Napoleon Bonaparte van Elba in 1815
bemoeilijkte het proces nog meer.
Ook Fendall had voor deze overgave dan wel teruggave van Java en de rest van Indië geen duidelijke instructies gekregen
van de gouverneur-generaal van India in Calcutta en hij weigerde daarom standvastig om Java op te geven.
De Nederlanders waren eveneens gedwongen om nadere instructies af te wachten. Pas op 19 augustus 1816 kon Godert
van der Capellen de regeringsmacht op Java van de Engelsen overnemen. Op die datum eindigde het Britse bestuur over Java.
Fendall verliet Java pas in juni 1818.
Godert van der Capellen, zijn echtgenote en zijn broer Robert Lieve Jasper als zijn aide-de-camp, vertrokken op 29 oktober
1815 naar Nederlands-Indië waar zij op 11 mei 1816 te Batavia aankwamen. Omdat het gouverneurshuis te Buitenzorg op
dat moment nog bewoond werd door de Britse luitenant-gouverneur John Fendall, nam hij zijn intrek in paleis Rijswijk.
C.Th. Elout en A.A. Buyskes die al op 27 april 1816 in Nederlands-Indië arriveerden, waren benoemd tot commissaris-generaal. Godert van der Capellen vormde samen met deze twee heren de Comissie-Generaal die namens koning Willem I
het bestuur over de Oost-Indische koloniën uit handen van de Engelsen moest overnemen. Van 16 januari 1819 tot
1 januari 1826 was Godert van der Capellen effectief gouverneur-generaal van Nederlands-Indië.
Niet de opbrengsten uit de kolonie voor Nederland maar het welzijn van de inlandse bevolking had zijn grote belangstelling
zoals blijkt uit het kolonisatierapport van 17 juli 1822. Hij bevorderde het onderwijs voor Europeanen en inheemsen.
De afschaffing van het eeuwenoude Molukse specerijenmonopolie in 1824 werd door de Nederlandse regering in Den
Haag slecht ontvangen.
Lang voordat Europese zeevarende naties verwoede pogingen ondernamen om de zeeweg naar Indië te ontdekken, wist
men in de westerse wereld dat de Molukken hét eilandenrijk was waar tal van specerijen, zoals kruidnagel en nootmuskaat
vandaan kwamen. Chinese en Arabische kooplieden hadden eeuwenlang deze specerijenhandel in handen. De Portugezen
en Spanjaarden slaagden er vervolgens in de 16e eeuw in om deze lucratieve handel gedeeltelijk in handen te krijgen.
In de 17e eeuw leverde de Vereenigde Oostindische Compagnie (VOC), overgestoken vanuit Java, jarenlange hevige strijd
om de Molukken onder hun gezag te brengen.
Toen aan het eind van de 18e eeuw een einde kwam aan de VOC heerschappij in Nederlands-Indië, werd begin 19e eeuw
aanvankelijk het beleid van de voormalige VOC -dat altijd gericht was geweest op lucratief handeldrijven- door de Nederlandse regering voortgezet. De Molukse vorsten werden namelijk door de Nederlanders gedwongen om alleen die producten te laten verbouwen die lucratief waren voor de Nederlandse schatkist. Dit beleid werd door tal van handelsmonopolies
dusdanig gewaarborgd dat men met recht kan spreken van een Moluks specerijenmonopolie.
De Javaoorlog (1825-1830) was de dramatisich episode in de 19e eeuwse Indische koloniale geschiedenis waarvan Godert
van der Capellen het begin nog net heeft meegemaakt. Na de beperking van het gebied van de vorsten van Djokjakarta
en Surakarta onder Daendels en Raffles waren minder landerijen als apanage voor hofgroten beschikbaar. Door gronden
met opwonenden aan Europese en Chinese ondernemers ter bebouwing te verhuren, trachtten zij de vermindering van de
inkomsten te compenseren. De bevolking werd daardoor zwaar belast en stond bovendien bloot aan afpersing door Chinese
tolpachters.
Godert van der Capellen die de noden van de inlandse bevolking zeer ter harte nam, verbood deze Vorstenlandse landverhuur zonder er een adequate schadeloosstelling tegenover te stellen. Uit onvrede over de gang van zaken steunden de hofgroten van Djokjakarta en met hen de bevolking prins Dipo Negoro in zijn verzet tegen het koloniale bewind.
De Javaanse prins Dipo Negoro of Dipa Negara
(ca. 1785 - Makassar, Fort Rotterdam 8 januari 1855), aanvankelijk Ario Wirio geheten, zoon van sultan Hamengkoe
Boewono III van Djokjakarta, stond zijn vader bij in de strijd tegen Abdoerrahman II, sultan van Sepoeh. Ondanks
eerdere toezeggingen werd hij als zoon van een vrouw van mindere afkomst bij de opvolging achtergesteld bij zijn
tienjarige halfbroer Djarot ( 3 nov. 1814). Toen Raffles hem ook bij de benoeming van een voogd passeerde, trok hij
zich terug op zijn landgoed Tegalredjo en genoot spoedig een grote faam als heilige en wonderdoener. Gesteund door
zijn geestelijke raadsman Kjahi Modjo en zijn neef Sentot, leidde hij later als hartgrondig hater van de blanke overheersing,
de Javaoorlog.
Na een jarenlange verbeten strijd liep Sentot over naar de Nederlanders waardoor Dipo Negoro in een hopeloze
situatie geraakte. Desondanks stelde hij tijdens de onderhandelingen over zijn overgave ongehoorde en aanmatigende eisen die
bij generaal De Kock dusdanige wrevel hebben opgewekt dat deze zich met de volgende woorden tot Dipo Negoro richtte:
Gij
hebt beloofd en op de Koran gezworen uw wettige vorst getrouw te blijven en te beschermen, maar in plaats van uw eed
gestand te doen hebt u het land in oproer gebracht om zelf de macht te bekleden. U verdient geen medelijden meer en hebt door uw heerszuchtige bedoelingen
andermaal het vertrouwen verloren. Ik mag niet gedogen dat gij wederom onheil en verwoesting aanricht en, om u buiten de mogelijkheid te stellen kwaad te
stichten, ben ik verplicht u als gevangene naar Batavia te zenden.
Vervolgens werd Dipo Negoro gevangengenomen en in de morgen van 28 maart 1830 weggevoerd.
Hij werd op last van de regering naar Menado verbannen, later overgeplaatst naar Makassar waar hij in Fort Rotterdam op 8 januari 1855 overleed. Dipo Negoro werd
in 1973 benoemd tot Held van Indonesië.
Voor de beide Midden-Javaanse rijken Djokjakarta en Surakarta gingen ten gevolge van de Javaoorlog de randgebieden Banjumas, Madiun, Kediri en een aantal kleinere landschappen verloren.
In de jaren voorafgaand aan de Javaoorlog vaardigde Godert van der Capellen,
naast het verbod op de Vorstenlandse landverhuur, tal van andere bepalingen uit ter bescherming van de inlandse bevolking. De bepaling bijvoorbeeld, waardoor het
verkeer van Europeanen en Chinezen in de binnenlanden werd bemoeilijkt, bleek doeltreffend omdat deze opkopers van de
door de bevolking geteelde koffie belemmerd werden in hun pogingen om de inlanders financieel te benadelen. Het gevolg
was dat het gouvernement de koffie voordelig kon inkopen.
Het financiële beleid, gebaseerd op de exorbitant hoge koffieprijzen in 1816, leidde tot een catastrofe toen de wereldmarktprijs
instortte. Godert van der Capellen trachtte zich te redden door niet alleen bij de Nederlandsche Handel-Maatschappij
ƒ. 8.000.000,- op te nemen, maar ook door een lening te sluiten bij het Engelse bankiershuis Palmer & Co. te Calcutta,
£ 60.000,- groot, met inkomsten en territoriale bezittingen in India als onderpand. Dit was voor koning Willem I
aanleiding tot het geven van het bevel aan de gouverneur-generaal om het gezag in Nederlands-Indië over te dragen
aan de vice-president van de Raad van Indië, generaal H.M. baron de Kock.
Hendrik Merkus baron de Kock (Heusden, 25 mei 1779 - `s-Gravenhage, 12 april 1854), Nederlands officier en staatsman,
in 1794 luitenant in het bataljon van Daendels. Hij trad in dienst van de Bataafse Republiek en vervulde diverse
diplomatieke en militaire functies. In Indië werd hij in 1807 commandant van Java´s Oosthoek. Tijdens het Engelse tussenbestuur
over Java werd hij als krijgsgevangene naar Engeland overgebracht. Na zijn vrijlating in december 1813 trad hij in
Nederlandse militaire dienst maar hij vetrok in 1817 weer naar Nederlands-Indië. Op 5 mei 1819 werd hij legercommandant. Hij
onderscheidde zich als bevelhebber van de Palembang-expedities (1819, 1821). Hij werd benoemd tot luitenant-
gouverneur-generaal van `s Rijks Aziatische bezittingen en op 16 november 1821 tot plaatsvervangend gouverneur-generaal
van Nederlands-Indië, een ambt dat hij meerdere malen waarnam. Als legercommandant leidde hij de strijd tegen Dipo
Negoro tijdens de Javaoorlog. Op 16 januari 1830 keerde De Kock naar Nederland terug.
Herman Willem Daendels (Hattem, 21 oktober 1762 - St.-George d’Elmina, 2 mei 1818), Nederlands generaal en bewindsman werd op 28 januari 1807 gouverneur-generaal van de Aziatische koloniën en bezittingen met toekenning van de rang van maarschalk van Holland. Op 15 januari 1808 aanvaardde hij te Batavia het bewind. Zijn voornaamste taak was de Hollandse koloniën te beschermen tegen de Engelsen. Hij reorganiseerde het leger en liet de grote Postweg van Anjer naar Panarukan aanleggen met het allereerste doel om de troepen snel te kunnen verplaatsen. Zijn optreden tegen de inlandse vorsten getuigde van weinig tact. Daendels ruimde misbruiken en wantoestanden uit de tijd van de VOC op waardoor hij haat en tegenwerking ondervond van de Oudgastenpartij die tal van klachten en beschuldigingen tegen hem naar Napoleon opzond. Daendels, die door zijn vermeende zelfverrijking nog verder in een kwade reuk kwam te staan, werd kort na de inlijving van Nederland door Napoleon teruggeroepen. Hij werd opgevolgd door Jan Willem Janssens, gouverneur-generaal van Nederlands-Indië in 1811. In hetzelfde jaar werd Janssens opgevolgd door de Brit Gilbert Elliot Murray Kynynmound 1e graaf van Minto, de voorganger van Raffles (1811-1816) en Fendall (1816).
Tijdens het bewind van Godert van der Capellen
ontwikkelde Caspar Georg Carl Reinwardt (Lüttringhausen, Pruisen,
3 juni 1773 - 6 maart 1854), Nederlands botanicus van Pruisische afkomst, het plan om in Buitenzorg (het huidige Bogor)
een botanische tuin te stichten met het doel om verschillende plantensoorten te kweken en onderzoek te doen.
Dit door de gouverneur-generaal zeer van harte ondersteunde en door hem beschermde plan, werd op 18 mei 1817 door
de Nederlandse regering goedgekeurd. Deze datum wordt gezien als de stichtingsdatum van ‘s Lands Plantentuin te
Buitenzorg, heden ten dage bekend als Kebun Raya Bogor.
Op 1 januari 1826 kwam formeel een einde aan de (tweede) ambtstermijn
van Godert van der Capellen. Op 2 februari
1826 verlieten Godert van der Capellen en zijn echtgenote Nederlands-Indië. Op 12 juni 1826 kwamen zij in Rotterdam
aan na eerst Londen te hebben aangedaan. Zijn broer Robert Lieve Jasper die van 1820-1825 resident van de Preanger
Regentschappen was, ging in 1826 in de rang van luitenant-kolonel met verlof naar Nederland [RA 1826]. In 1827 was hij
kamerheer van koning Willem I.
Toen Godert van der Capellen op Java arriveerde, trof hij Batavia aan in staat van zedelijk verval. De stad was namelijk al sedert Jan Pietersz. Coen (Hoorn, 7 januari 1587 - Batavia, 21 september 1629), de vierde gouverneur-generaal over alle bezittingen van de Vereenigde Oostindische Compagnie (VOC) buiten de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden én stichter van de stad Batavia, verworden tot een verzamelplaats van concubinaten, een gemengde samenlevingsvorm die in de kleine van Nederland vervreemde (Indo-)Europese gemeenschap volkomen geaccepteerd was. Ook hoogwaardigheids- bekleders hielden er concubines op na, vaak onder oogluikende goedkeuring van hun echtgenotes.
Uit een brief [Kon.Huis. archief A33, nr. 172 d.d. 27 december 1818] [G.A.G.P. baron van der Capellen, gouverneur-
generaal van Nederlands-Indië 1816-1826, De Nederlandsche Leeuw 116 (1999), nr. 11-12, Drs. A.E. Wassing] van
Godert van der Capellen aan prinses Frederica Louise Wilhelmina van Oranje-Nassau (Den Haag, 28 november 1770
- Amsterdam, 15 oktober 1819), dochter van stadhouder Willem V van Oranje-Nassau (de latere koning Willem I) en
prinses Wilhelmina van Pruisen, blijkt dat dankzij de inzet en het goede voorbeeld van mevrouw Van der Capellen, de losban-
dige zeden van weleer hebben plaatsgemaakt voor een welvoeglijk gedrag.
Om te voorkomen dat buitenechtelijke kinderen, voortgekomen uit deze concubinaten, zouden opgaan in de Inlandse
samenleving om er veelal een kommervol bestaan te gaan leiden, kwam het steeds vaker voor dat zij door hun natuurlijke
vader geadopteerd werden waardoor zij de Europese status verkregen. Hierdoor kregen deze kinderen zicht op goede
toekomstperspectieven. Bij voldoende geschiktheid konden zij na het volgen van scholing bijvoorbeeld in dienst treden van
het onderbezette overheidsapparaat hetgeen voor het gouvernement een welkome aanvulling op de gelederen betekende.
Ongetwijfeld zou deze bevolkingsgroep zich trouw gaan opstellen ten opzichte van het koloniale bewind omdat zij er nu
eenmaal door bloedbanden mee verbonden was. Uiteraard zal er geen koloniaal beleid gevoerd zijn ter aanmoediging van het
op de wereld zetten van zoveel mogelijk gemengdbloedige bastaarden echter als ze er eenmaal waren, dan mochten ze voor
het gouvernement zeker niet verloren gaan.
Het huwelijk van Godert van der Capellen was
kinderloos gebleven. Dit zal voor de gouverneur-generaal moeilijk te
accepteren zijn geweest omdat hij, als één van de laatste telgen van een oud geslacht, zeker voor nakomelingen had willen zorgen.
Het is daarom heel goed voor te stellen dat hij zich afgevraagd heeft of het kennelijke vruchtbaarheidsprobleem bij hem of
bij zijn echtgenote lag.
Tijdens zijn bezoeken aan de Inlandse vorstenhoven zullen de vorsten Godert van der Capellen zeker geconfronteerd
hebben met de voor hun veelal nadelige uitwerking van het gevoerde koloniale beleid. Zij zullen, volgens een oude beproefde
gewoonte, alles in het werk gesteld hebben om de gouverneur-generaal voor hun zaak te winnen o.a. door het aanbieden
van buitenissige geschenken. Zo lezen we op pagina 162 van Brieven van en aan Mr. H.J. van de Graaff 1816-1826, Eene
bijdrage tot de kennis der Oost-Indische bestuurstoestanden onder de regeering van G.A.G.P. baron van der Capellen door
P.H. van der Kemp, het volgende:
Ten tweede, dat Zijne Excellentie geweigerd heeft onder de geschenken van den vorst van Soepa, die in magt en grootheid op die van
Boni volgt, aan te nemen een vrouwelijk voorwerp (slavin), volgens oude usantie aan den Gouverneur-generaal aangeboden...............
Godert van der Capellen zal Saiëm zeker niet
in het roddelzieke koloniale bestuurscentrum Batavia ontmoet hebben maar
tijdens een van zijn vele dienstreizen en dat dit alles geschied is onder oogluikende goedkeuring van zijn echtgenote.
Dat Saiëm met wie de hooggeplaatste gouverneur-generaal een buitenechtelijke relatie is begonnen, van nederige afkomst
geweest zou zijn, is twijfelachtig gezien de overgeleverde verhalen binnen mijn familietak omtrent haar afkomst uit een
kraton. Haar nederige afkomst als njai van de gouverneur-generaal zou dan in schril contrast staan met de hoge rang van
Ilma, nicht van raden Adipati Wira Nata Koesoean, prins-regent - bestuurder, die samenleefde met de ongetrouwde broer
van de gouverneur-generaal, Robert Lieve Jasper. Hierbij dient eveneens rekening gehouden te worden met het scherp
uitkomende standsverschil op Java dat zijn oorsprong had in het kastenstelsel van de vroegere veroveraars van Java, de Hindoes.
De adoptiepapieren van Alexander Martinus van der Zaiëmsz zijn altijd in het bezit geweest van de familietak van mijn
grootmoeder. Ten gevolge van de overstroming van de Tjikapoendoeng rivier eind 1945 ten tijde van de Bersiap periode,
kwam haar huis aan de Kebon Sirih te Bandung onder water te staan waardoor alle familiepapieren verloren zijn gegaan.
Men heeft klaarblijkelijk nog geen klaarheid kunnen brengen of extremisten er de hand in gehad hebben dan wel dat sprake is geweest van een natuurramp.
De Bersiap was een gewelddadige periode in de Indonesische geschiedenis die duurde van ongeveer oktober 1945 tot begin
1946. Na de capitulatie van Japan op 15 augustus 1945 ontstond een gezagsvacuüm in het toenmalige Nederlands-Indië.
Toen Nederland zijn gezag over de archipel wilde herstellen kwam het op een aantal plaatsen tot gewelddadigheden, waarbij
met name onder Indo-Europeanen en Chinezen vermoedelijk enkele duizenden doden zijn gevallen. De meeste Europese
burgers (Totoks) zaten nog in Japanse interneringskampen (Jappenkampen), door de Japanners aangeduid als beschermde
wijken, waardoor onder hen relatief weinig slachtoffers zijn gevallen. Daartegenover staat dat voor velen de bevrijding pas
een jaar later plaatsvond toen ze werden uitgewisseld dan wel bevrijd door met name de Ghurka´s of Gorkha´s, een volk uit
Nepal en het noorden van de Indiase staat West-Bengalen. De Ghurka´s zijn bekend geworden door hun onverschrokken
optreden in dienst van het Brits-Indische leger; de befaamde Gurkhabrigade. Schattingen uit 1947 gaan uit van 3.500 Nederlanders
-meest van gemengde afkomst- die tijdens de Bersiap-periode vermoord werden. Dr. L. de Jong achtte deze schatting te laag.
Nadat ik in 2005 in de koloniale archieven bij het CBG Alexander Martinus van der Zaiëmsz, zijn 1e echtgenote Sara
Cleopatra Jacobs, zijn 2e echtgenote Antoinette Esiore, zijn kinderen en zijn in Nederlands-Indië geboren afstammelingen
met Regerings-Almanakvermeldingen getraceerd had, kwam ik in contact met Johanna Marie (Nan) Brandenburg van den
Gronden-Müller en Aleida Wijnande Eleonora (Lydeke) Swinkels-Schotte (beiden telgen van het geslacht Van der Zaiëmsz)
die in het verleden via de microfilm fiches van het archief van Nederlands Oost-Indië vanaf 1850 in het Rijksarchief,
afdeling Genealogie te Den Haag, nauwgezet archiefonderzoek hadden verricht naar hun Indo-Europese voorgeslacht.
Hieronder volgt een afdruk van het document dat ik na Nan’s overlijden van Lydeke Swinkels-Schotte heb ontvangen.
De achternaam van mijn moeder “Van der Zaiëmsz” heeft mij altijd geïntrigeerd. In mijn oren had deze naam een Inlandse
(thans Indonesische) klank. Het was dan ook een naam die men nergens tegenkwam, behalve dan in de familie van mijn moeder.
In de veronderstelling verkerende, dat met het overlijden van de gezusters Van der Zaiëmsz (Antoinette, Adêle, Marie en Cora)
en nog een onbekende tante Anna van der Zaiëmsz in Batavia, de van der Zaiëmsz-tak was uitgestorven, wist Truusje Blitz, een
dochter van tante Cora Blitz, mij te vertellen, dat er na de oorlog in Djakarta op het departement van Marine, waar zij
werkzaam was, een Van der Zaiëmsz werkte. Dit was voor mij een reden om na te vorsen of er via de microfilm fiches van het archief
van Nederlands-Oost-Indië vanaf 1850 in het Rijksarchief, afdeling Genealogie te ‘s-Gravenhage, de naam Van der Zaiëmsz is te
achterhalen.
Ik ben inderdaad verschillende namen Van der Zaiëmsz tegengekomen. Alvorens deze op te noemen, laat ik hieronder een verhaal
volgen, dat mij werd verteld door mijn tante Antoinette Drees-geb.van der Zaiëmsz en tante Cora Blitz-geb. van der Zaiëmsz.
“In de tijd dat in Batavia de Gouverneur-Generaal Godart Alexander Gerard Philip Baron van der Capellen aan het bewind
was, n.l. van 1816 - 1826, heeft genoemde G.G. een kind verwekt hij een Inlandse vrouw, genaamd Zaiem. Dit kind heeft hij
geëcht en het kreeg de achternaam: van der (het eerste gedeelte van zijn achternaam) en Zaiëmsz (de naam van de Inlandse
moeder) - de sz is erbij gevoegd, zodat de naam tenslotte luidde: van der Zaiëmsz.
De voornaam en het juiste geboortejaar van dit kind waren de tantes niet bekend. In elk geval zou het geboortejaar moeten liggen
tussen de 1816 en 1826.
Tot zover dit verhaal, dat nu wel enig licht heeft geworpen op het ontstaan van de naam Van der Zaiëmsz. Intussen is uit de micro
fiches gebleken dat de nazaten van de Van der Zaiëmsz zich wel hebben vermenigvuldigd en dat er één nazaat zelfs de naam van
de bewuste G.G. heeft gekregen nl.: Godart Alexander Gerard van der Zaiëmsz, geboren 28 december 1846 in de Preanger
Regentschappen. Hoeveel kinderen er bij moeder Zaiem zijn verwekt, vertelt het verhaal niet. Wel, dat de kinderen die door
genoemde G.G. zijn verwekt, door hem uitstekend zijn verzorgd en naar school zijn gestuurd”.
De vroegste vermelding van de naam Van der Zaiëmsz staat in de Naamlijst van 1839. Hier wordt Alexander Martinus van der Zaiëmsz namelijk genoemd als Europese inwoner van Buitenzorg in 1838. De naam Van der Zaiëmsz komt eveneens voor in het overlijdensregister van Buitenzorg uit 1840 waarin het overlijden van de 23 dagen oude Johanna Margaretha, de oudste dochter van Alexander Martinus is opgenomen. Ook uit het doopregister van Semarang uit 1856 betreffende August Wijnand, zoon van Alexander Martinus uit zijn 2e huwelijk met Antoinette Esiore, blijkt dat de naam als hierboven geschreven wordt: Van der Zaiëmsz (met sz).
In 2008 kwam ik in het bezit van de CD met Bronnen voor Indisch Genealogisch Onderzoek en in 2011 van de digitale
versie van de Nederlandsch-Indische Regerings-Almanakken 1815-1942 met Naam- en Adreslijsten en de gegevens van de
latere Burgerlijke Stand waardoor ik nog meer telgen van het geslacht van der Zaiëmsz vond.
Ondanks dat de Regerings-Almanakken vrijwel geen filiaties aangeven, was het toch mogelijk om een betrouwbare stamboom samen te stellen. Omdat de naam
Van der Zaiëmsz werd gecreëerd door gouverneur-generaal Godert van der Capellen, zijn alle naamdragers aan elkaar verwant.
Op 8 maart 2013 werd ik geattendeerd op het hieronder (deels) afgedrukte koloniale krantenartikel uit Het Nieuws van den
Dag voor Nederlandsch-Indië van woensdag 3 juli 1901, ingezonden door een zekere Al. R.
Wie Van der Zaiems was. Van iemand, die V. d. Z. `s vader gekend heeft, vernam ik het volgende, dat èn als kenschetsing van de
vroegere „Indische toestanden” èn als illustratie van een actueel feit mij interessant genoeg voorkomt om der vergetelheid ontrukt te worden.
V. d. Z. Sr. (Alexander Martinus van der Zaiëmsz) dan was, de zoon van een eerzaam Preangerman en heette van zich zelf SA’IM.
De toemalige Resident Van der Capelle (Robert Lieve Jasper van der Capellen, broer van gouverneur-generaal Godert Alexander
Gerard Philip van der Capellen) zou zich zijner aangetrokken en hem naar Nederland meegenomen hebben, na hem in de
registers van den Burgerlijken Stand als Europeaan te hebben doen inschrijven onder den naam Van der Zaiems, (zooals men ziet
slechts een omzetting van den eigen inlandschen naam van den jongen).
V. d. Z. kreeg een gewone Europeesche opvoeding die in die dagen voldoende te noemen was om in `s Lands Indischen dienst bij
eenig oppassen vooruit te kunnen komen ........... Al. R.
• Alexander Martinus van der Zaiëmsz, destijds levend te midden van een Inheemse bevolking van zo’n 14 miljoen zielen
op Java, wordt in dit krantenartikel uit het Nieuws van den Dag voor Nederlands-Indië van woensdag 3 juli 1901 in één
adem genoemd met de toenmalige resident van de Preanger Regentschappen, Robert Lieve Jasper van der Capellen, ‘die de
inlandse SA’IM naar Nederland zou hebben meegenomen na hem ingeschreven te hebben in de registers van de Burgerlijke
Stand voor Europeanen onder de naam Van der Zaiems’.
• Door dit krantenartikel komt voor het eerst publiekelijk de nauwe relatie tussen de familie Van der Zaiëmsz en de familie
Van der Capellen aan het licht!
• Dit krantenartikel vormt het bewijs dat het in de koloniale samenleving van Nederlands-Indië al heel lang rondging dat
de Indo-Europese familie Van der Zaiëmsz was voortgekomen uit gouverneur-generaal Van der Capellen en een Inlandse.
• Dit ‘ van horen zeggen’ krantenartikel dat ons een volstrekt onjuiste weergave verschaft omtrent de ontstaansgeschiedenis
van de familienaam Van der Zaiëmsz werd bovendien 40 jaar na het overlijden van Alexander Martinus van der Zaiëmsz
opgesteld door een ‘rancuneuze’ zekere Al.R.
• Natuurlijke kinderen van Nederlandse vaders en inlandse moeders werden in de eerste decennia van de negentiende
eeuw in Nederlands-Indië meestal niet ingeschreven in de burgerlijke stand voor Europeanen. Dat gebeurde alleen als deze
kinderen door hun vader voor het hunne erkend werden en dat was toen nog niet gebruikelijk. Wanneer daar aanleiding toe
bestond werden dergelijke kinderen nogal eens door hun vader geadopteerd. Dat gebeurde echter bij notariële akte. Deze
akten werden niet ingeschreven in de burgerlijke stand. De originele registers van de burgerlijke stand van het voormalige
Nederlands-Indië -voor zover zij bewaard gebleven zijn- worden veelal ter plaatste bewaard [Centraal Bureau voor Genealogie, Den Haag, afd. Onderzoek en Inlichtingen].
• Nederlands-Indië kende geen bevolkingsregister. Sedert 1828 was er wel een Burgerlijke Stand. De registers van de Burgerlijke Stand zijn voor Nederlandse onderzoekers moeilijk toegankelijk omdat ze in Indonesië liggen en ze zijn bovendien
op bepaalde plaatsen, bijvoorbeeld in Makassar, gedeeltelijk verloren gegaan. Bovendien werd niet de gehele bevolking van
Nederlands-Indië opgenomen in de registers van de Burgerlijke Stand, maar slechts de christelijke en Joodse bevolking.
In de buitengewesten werd bovendien de Burgerlijke Stand ook voor deze groepen slecht bijgehouden.
De inheemse bevolking en de Chinese bevolking vielen er sowieso buiten. ‘Christen Ambonezen’ werden er wel in opgenomen
voorzover ze buiten de Molukken woonden. Voor gelijkstelling was inschrijving in de registers van de Burgerlijke Stand een
vereiste. [Het Oudpaspoortarchief (1950-1959) Peter Christiaans en Marlou Schrover]
• Alexander Martinus komt in 1838 in de Naamlijst van de Regeringsalmanak van 1839 voor als Europese inwoner van
Buitenzorg. Op 16 jarige leeftijd kon de mannelijke bevolking in Nederlands-Indië zich in de koloniale registers laten
inschrijven tenzij men over de Europese status beschikte. Alexander Martinus zal in 1838 dus minimaal 16 jaar oud geweest zijn.
• Alexander Martinus heeft aldus de Europese status verkregen via adoptie door zijn natuurlijke vader Godert van der
Capellen. In Nederlands-Indië werden namelijk twee categorieën bevolkingsgroepen gehanteerd die juridisch elk hun eigen
status hadden: Inlands en Europees. Allesbepalend hierbij was de erkenning/adoptie door de Europese vader: was sprake van
erkenning dan wel adoptie, dan werd het kind juridisch ingedeeld bij de Europeanen. Gebeurde geen van beide, dan bleef
het kind Inlands en ‘verdween’ het samen met de moeder in de Inheemse samenleving. Op basis van zijn adoptiepapieren heeft Alexander Martinus zich in 1838 kunnen laten inschrijven in de Naamlijst van Buitenzorg. Deze adoptiepapieren zijn
tijdens de Bersiap bij de overstroming van de rivier de Tjikapoendoeng te Bandoeng verloren gegaan.
• Godert van der Capellen kreeg bij Saiëm drie kinderen van wie er twee op jonge leeftijd zijn overleden.
De overgebleven zoon vernoemde hij naar zijn vader, Alexander waardoor de alternerende naamgeving (Alexander 1599-
1656), Frederik, (Alexander 1668-1730), Frederik, (Alexander 1745-1787), Godert, (Alexander vóór 1820-1861) gecontinueerd werd die sedert 1599 zijn oorsprong had in het geslacht van der Capellen. De tweede naam Martinus is een verwijzing naar de naamdag van de H. Martinus, 11 november, de geboortedatum van Alexander Martinus.
• Alexander Martinus werd geboren in de Preanger Regentschappen op 11 november vóór 1820. Zijn oudste dochter
Johanna Margaretha werd in augustus 1840 geboren. In dat jaar was Alexander Martinus werkzaam als klerk bij de
Algemene Secretarie te Buitenzorg. Van vóór 1820 tot ca. 1825 leidde Alexander Martinus onder de naam Sa’im een
verborgen bestaan in de Preanger Regentschappen onder toezicht van zijn oom Robert Lieve Jasper baron van der Capellen
die van 1820-1825 resident van de Preanger Regentschappen was.
Alexander Martinus zou door zijn oom Robert Lieve Jasper naar Nederland meegenomen zijn voor een Europese opvoeding. Dit moet dan in 1825 gebeurd zijn omdat in dat jaar Robert Lieve Jasper op verlof ging naar Nederland [RA 1826].
In 1827 was Robert Lieve Jasper kamerheer van koning Willem I.
• Alexander Martinus vernoemde zijn oudste zoon naar zijn natuurlijke vader, Godert Alexander Gerard , waardoor ook hier
sprake is van alternerende naamgeving omdat de voornaam Godert of Godart regelmatig voorkomt in het geslacht Taets van
Amerongen, de familie van de moeder van Godert van der Capellen, Maria Taets van Amerongen.
• In het voorvoegsel van der ligt een verwijzing naar het geslacht van der Capellen besloten.
• In de sz (zoon van) op het eind van de naam Van der Zaiëmsz ligt een verwijzing naar de voornaam van zijn Inlandse
moeder Saiëm besloten.
• Godert van der Capellen kon Alexander Martinus niet zijn eigen achternaam Van der Capellen geven omdat hij getrouwd was.
• Alexander Martinus van der Zaiëmsz onderstreepte zijn bloedband met het geslacht van der Capellen door een van zijn
vijf zoons uit zijn tweede huwelijk met Antoinette Esiore, Willem Frederik Robert Eugenius, te vernoemen naar de twee
broers en zuster van zijn vader:
- Willem baron van der Capellen, geboren op 15-12-1774, Oberfrostmeister in Hessen, overleden op 08-04-1826. Trouwde
met Beatrix Harbert, dochter van Ferdinand Leopold Marie Harbert en Florentine Reinking. Zij overleed te Mannheim op
07-04-1858.
- Frederica Maria Isabella Benjamina van der Capellen, geboren te Bunnik op 08-09-1780, overleden te Maarssen op
10-07-1810. Trouwde te Utrecht op 07-07-1799 met Mr. Adam Francois Jules Armand graaf van der Duyn heer van
Maasdam en Benthorn, geboren te Deventer op 13-04-1771, kamerheer van de prins van Oranje, 1813 lid van het Drie-
manschap, gouverneur van Zuid-Holland, minister van Staat, grootmeester van het Huis van de Koningin en opperhofmaarschalk des konings, zoon van Willem van der Duyn heer van ‘s-Gravenmoer en Maasdam en Elisabeth Magdalena van
Lynden. Hij overleed te ’s-Gravenhage op 19-12-1848.
- Robert Lieve Jasper baron van der Capellen, geboren te Bunnik op 23-10-1784. Luitenant-kolonel der infanterie bij het
Oost Indische Leger, resident van de Preanger Regentschappen van 1820-1825, kamerheer des konings, ridder MWO.
Overleden op kasteel Middachten op 30-03-1860. Hij had een verhouding met de Javaanse Ilma.
• Omdat de Burgelijke Stand voor Europeanen op Java pas in november 1828 werd ingevoerd en Alexander Martinus al
begin 1826 door zijn oom Robert Lieve Jasper van der Capellen naar Nederland zou zijn meegenomen, is het onmogelijk
dat Robert Lieve Jasper de buitenechtelijke zoon van zijn broer vóór zijn vertrek naar Nederland [RA 1826] in de Burgerlijke Stand voor Europeanen heeft kunnen laten inschrijven.
De ervaring leert dat informatie uit de originele registers van de Burgerlijke Stand van het voormalige Nederlands-Indië
zeer moeilijk of niet te verkrijgen is omdat tijdens de Tweede Wereldoorlog in Azië, in de aanloop naar de Indonesische
onafhankelijkheid én daarna veel documenten verloren zijn gegaan. Bovendien zijn tijdens locale verhuizingen van koloniale archieven veel dossiers (diverse jaargangen uit begin 19e eeuw) volledig verdwenen.
Het is mogelijk dat in Indonesië Van der Zaiëmsz telgen voortleven, afstammelingen van Anthonius Martinus Leonardus van
der Zaiëmsz over wie geen nadere gegevens bekend zijn.
Onze Van der Zaiëmsz navorsers van het eerste uur, Nan en Lydeke, ben ik heel veel dank verschuldigd voor de aangeleverde
informatie hetgeen een solide basis vormde voor mijn onderzoek naar ons Indo-Europese voorgeslacht Van der Zaiëmsz.
Byzondere waardering verdient Nan die met voortvarendheid de micro-fiches van het archief van Nederlandsch-Oost Indië
vanaf 1850 doorgeworsteld heeft op de naam Van der Zaiëmsz. Lydeke’s ijzersterke geheugen en haar Indo-Europese archief
zijn voor mijn onderzoek van groot belang geweest.
Nan is in 2008 op bijna 96 jarige leeftijd overleden. Zeker weten dat Nan vanaf haar wolkje heel tevreden in haar handen
wrijft over de uitkomst van haar noeste archief-arbeid, aldus Lydeke.
Alexander Martinus’ tot voor kort in nevelen gehulde eerste levensjaren zijn door het koloniale krantenbericht uit het
Nieuws van den Dag voor Nederlandsch-Indië van woensdag 3 juli 1901 onthuld. Wij weten nu met zekerheid dat hij zijn
jongste jaren doorgebracht heeft in de Preanger Regentschappen als de buitenechtelijke zoon van Godert Alexander Gerard
Philip baron van der Capellen, gouverneur-generaal van Nederlands-Indië die met zijn echtgenote een welvoeglijk leven
leidde in het Batavia.
De in de 19e eeuw in Nederlands-Indië geboren Van der Zaiëmsz telgen, van wie de laatsten met deze byzondere Indo-Europese naam zich na 1945 definitief in Nederland vestigden, waren byzonder trots op hun afkomst van Godert van der
Capellen en Saiëm.
Zij hebben ervan afgezien om -bescheiden als altijd- met de onstaansgeschiedenis van hun achternaam Van der Zaiëmsz naar
buiten te treden waardoor het nog even zou gaan duren alvorens één van de best bewaarde geheimen van Nederlands-Indië aan
het licht zou komen.
Links
www.kareldegrote.nl : Mulder Reeks 206.
Centraal Bureau voor Genealogie, Den Haag.
Koninklijk Nederlandsch Genootschap voor Geslacht en Wapenkunde, Den Haag.
Landgoed Vollenhoven, De Bilt.
Rijksarchief Gelderland, Arnhem.
Stichting Geldersch landschap en Geldersche kastelen, Arnhem.
Stads- en Streekarchief Zutphen.
De verantwoording van de illustraties staat aan het eind van iedere Reeks.
Contact: Max Mulder e-mail: w.schmelzerenmmulder@chello.nl
Actief sinds: 2012 alle rechten voorbehouden Ontwerp door: Max Mulder en Wim Schmelzer.